De Sociale Kwestie van de 21e eeuw

22 februari 2020

Onderstaand essay is geschreven door gedeputeerde Peter Kerris, één van de vier genomineerden voor de Banning Essay Prijs die op 21 februari 2020 is uitgereikt in De Rode Hoed te Amsterdam. Winnaar van deze prijs is Camille Creyghton. Zij doet onderzoek en publiceert op het terrein van de intellectuele geschiedenis, cultuurgeschiedenis en geschiedenis van de politieke cultuur van het einde van de 18e tot de eerste helft van de 20e eeuw. Ze doceert bij de opleidingen Geschiedenis en Cultuurwetenschappen van de Universiteit van Amsterdam.

De jury, onder leiding van Diederik Samsom, was erg lovend over het essay van Peter Kerris. “Peter geeft een betrekkelijk geruststellende boodschap over een grote uitdaging. Ja, er is veel te doen. Nee, we hoeven niet bang te worden. Immers: in de 19e eeuw is het ook goedgekomen. De verschillen in de samenleving over het onderwerp duurzaamheid worden langzaam al zichtbaar, maar haal de inspiratie uit het verleden. De vergelijking met de sociale kwestie in de 19e eeuw is dan ook erg goed. Zoals Peter stelt: we moeten het gezin wat niet mee kan verduurzamen, wegens gebrek aan mogelijkheden, niet verwijten dat ze de wereld verpesten. We moeten ze hulp bieden, zodat ook zij mee kunnen komen.”

‘Van haalbaar en betaalbaar naar een duurzaam leven voor iedereen.’

Neem twee huizen, in een doorsnee straat, van een doorsnee type, naast elkaar. Aan de ene kant woont een gezin — tweeverdieners, allebei een goede baan, twee kinderen — dat nu het geld en de mogelijkheden heeft om het huis te verduurzamen. Om zonnepanelen op het dak te leggen, om een warmtepomp aan te schaffen. Ze zullen weinig last hebben van de stijgende prijs van aardgas. Het leasecontract van één van beiden loopt binnenkort af. Ze overwegen een elektrische auto. De komende jaren zullen ze de energielasten stevig zien dalen. Het geld dat ze overhouden kunnen ze opnieuw investeren in het huis of gebruiken om de school- en studiekosten voor hun twee kinderen op te vangen.

Daarnaast woont ook een gezin — tweeverdieners, zij is ZZP’er, hij werkt in de zorg, ook twee kinderen die naar dezelfde school en dezelfde sportclub gaan als de kinderen van de buren. De ouders hebben echter onregelmatige werktijden en onzekere inkomsten. Ze hebben het huis in dezelfde periode gekocht als de buren en betaalden er dezelfde prijs voor. Ze redden het financieel, ze verdienen genoeg om geen aanspraak te hoeven of kunnen maken op allerlei regelingen, maar hebben toevallig drie jaar geleden de cv-ketel laten vervangen en broodnodig onderhoud laten plegen. Ze doen hun best om zuinig te zijn met energieverbruik. De lampen in huis zijn allemaal LED en de was doen ze zoveel mogelijk in de daluren. Maar zuinig zijn gaat niet vanzelf en lukt niet altijd. Door de onregelmatige werktijden staat de verwarming vaker aan en het gasverbruik is daardoor hoger dan gemiddeld. Door de onregelmatige uren hebben ze flexibele kinderopvang nodig die duurder is dan regulier. Ze hebben twee maximale hypotheken en even geen geld voor zonnepanelen of een warmtepomp, laat staan de rust en ruimte om daar bij stil te staan.

Het eerste gezin kan het eigen huis over een tijd goed verkopen, met meerwaarde door alle investeringen in zonnepanelen, isolatie en warmtepompen. Voor het tweede gezin wordt dat een stuk lastiger, zij kunnen niet hetzelfde rendement maken. Het vermogen van het eerste gezin neemt toe. Het tweede gezin staat stil. Door de keuzes die nu gemaakt worden, groeien de kinderen verschillend op.

De komende decennia staan de wereld in het algemeen en de Westerse samenleving in het bijzonder grote veranderingen te wachten. Klimaatverandering dwingt ons om de hoeveelheid broeikasgassen in onze atmosfeer terug te dringen of in ieder geval niet verder te laten toenemen. Daarvoor moeten energieverbruik- en opweksystemen radicaal anders. Het aanpassen aan het veranderende klimaat vergt, soms grote, ingrepen in het landschap. Grondstoffenschaarste betekent anders produceren en bouwen. De impact van stikstof op onze natuur en biodiversiteit leert dat we anders tegen ontwerp en gebruik van onze leefomgeving aan moeten kijken. En om op termijn negen miljard monden te voeden zal zowel ons voedselproductiesysteem als ons consumptiepatroon daarop aangepast moeten worden. In internationaal verband en op nationaal niveau zijn er ambitieuze doelen gesteld om de veranderingen te lijf te gaan.

Collectief versus individu

De technologische vooruitgang van de afgelopen jaren stemt optimistisch over de technische kansen voor energieopwekking, mobiliteit en bouwen. Zonnepanelen en windmolens zijn het afgelopen decennium een stuk efficiënter geworden en er is een tweedehands markt voor hybride auto’s ontstaan. De schappen in supermarkten tonen meer dier- en klimaatvriendelijke producten en in ministeries, gemeentehuizen, waterschappen en provincies wordt het thema klimaatadaptatie voorzichtig bij de kop gepakt. Binnen een generatie omslaan naar een volledig klimaat- en energieneutrale samenleving is echter niet alleen een technische opgave van titanische proporties. Het is ook een sociale opgave die iedereen zal raken. Daarmee is het een collectief probleem.

Als men echter kijkt naar de aanpak van dit probleem, ziet men maatregelen die veelal individueel gericht zijn. Subsidies voor bedrijven en individuele huishoudens en een proces van onderop waarin regio’s gebieden voor grootschalige energieopwekking aanwijzen. Op lange en middellange termijn ontstaan nieuwe verdienmodellen, consumptiepatronen en levensstandaarden.  Een deel van de samenleving kan die veranderingen goed opvangen en profiteert daar zelfs van. Maar een ander deel kan daar minder goed in mee. Directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau Kim Putters signaleerde al eens dat hierdoor nieuwe scheidslijnen ontstaan. (Kim Putters, ‘Vraagstuk van duurzaamheid is nu ook een sociale kwestie geworden’, Financieel Dagblad, 6 juni 2017). Hij signaleert aan de ene kant van de scheidslijn mensen die duurzame producten kunnen betalen en duurzamer kunnen wonen, aan de andere kant mensen die dat niet of minder kunnen. De oude tweedeling tussen haves en have nots is veranderd in een tweedeling tussen de cans en de cannots – degenen die kunnen en zij die niet kunnen verduurzamen.

Ook in de politiek wordt dit, inmiddels in de volle breedte van het spectrum, gezien. De vorm, inhoud en toonaard van politieke bewegingen verschilt. Sommigen ontkennen de noodzaak van de verandering of ontkennen de invloed van de mens. Anderen vinden dat voorgestelde maatregelen te licht zijn en roepen op tot zwaardere belastingen of dwingender voorschriften. Een derde groep, met name in liberale en christendemocratische hoek, onderkent dat veranderingen nodig zijn maar dan wel ‘haalbaar en betaalbaar’.

Dat laatste is echter een holle frase. Het is de zoveelste roep in een reeks van oproepen om vooral niet te hard van stapel te lopen. Sinds 1992 zijn er steeds nieuwe mondiale duurzaamheidsdoelen gesteld. Ieder nieuw verdrag gebaseerd op de niet-behaalde doelen uit het oude verdrag. De klimaatakkoorden van Parijs en Madrid zijn de jongste voorbeelden hiervan. In Nederland is het klimaatakkoord vertaald in een klimaatwet: 49 procent minder CO2-uitstoot in 2030 ten opzichte van 1990; 95 procent reductie in 2050. Uit een rapport van de Deltacommissaris van 2018 blijkt echter dat het niet zozeer de vraag is of Nederland te maken krijgt met één tot drie meter zeespiegelstijging als gevolg van klimaatverandering maar wanneer die stijging zich voordoet. Het adagium ‘haalbaar en betaalbaar’ gaat uit van telkens voorzichtige stappen, steeds met draagvlak en passend binnen acceptabele begrotingsnormen. Maar dat is de ware rekening voor je uit schuiven – toekomstige generaties krijgen te maken met de gevolgen van onze nalatigheid. Het stellen van doelen en formuleren van ambities is goed, maar door steeds in kleine stappen te denken redden we het niet. Het heeft als gevolg dat de bedreigende kant van klimaatverandering alleen maar groter wordt.

Hoe moet het dan wel? Om de toekomst vorm te geven kunnen we leren van de geschiedenis.

De Sociale Kwestie

De ‘Sociale Kwestie’ is de term waarmee van oudsher de maatschappelijke omstandigheden in de negentiende eeuw worden aangeduid. De aard van de economie veranderde in hoog tempo door de overschakeling naar fossiele brandstoffen. De snelle industrialisatie en de groei van de steden hadden sociale ontwrichting tot gevolg. Grote groepen arbeiders, naar de stad getrokken omdat de ambachten van het platteland verdwenen, zochten hun heil bij werk in fabrieken. Er was vaak meer aanbod van arbeiders dan dat er werk was met als gevolg uitbuiting, werkloosheid en armoede. De steden konden de snelle groei niet aan waardoor verkrotting en verpaupering optrad in de arbeiderswijken. Er waren geen bronnen van schoon water, er was geen riolering en zo konden ziektes zich ongehinderd verspreiden.

Pas met de opkomst van de arbeidersbeweging, vakbonden en socialistische en later sociaaldemocratische politieke partijen keerde het tij. Onder druk werd er door regeringen in heel Europa sociale wetgeving ingevoerd. En met de invoering van het algemeen kiesrecht was ook het politieke gewicht van de arbeider gelijkgesteld aan die van de industrieel. Door de aanleg van overheidswege van een systeem van riolering en drinkwatervoorziening verbeterden de leefomstandigheden. Halverwege de negentiende eeuw ontstonden de eerste particuliere woningbouwverenigingen in Nederland. Met de invoering van de Woningwet in 1902 nam de volkshuisvesting een grote vlucht, ontstonden nieuwe woningcorporaties en werd het mogelijk dat gemeenten huizen gingen bouwen. De overheid was actiever dan ooit in het beschermen van mensen. Cruciaal hierin was dat de Sociale Kwestie niet werd gezien als een individueel probleem of een probleem van een enkele bevolkingsgroep. Er was een collectief probleem en dat vergde collectieve actie. De basis van de moderne verzorgingsstaat ontstond als antwoord op de Sociale Kwestie.

Tegenwoordig is het een vanzelfsprekendheid dat je huis is aangesloten op het riool, op het drinkwaternet en op het elektriciteitsnet. Het zijn basisvoorwaarden. Een duurzaam huis moet net zo’n basisvoorwaarde zijn. Of het nu gaat om huurwoningen of koopwoningen, bestaande bouw of nieuwbouw.

Een actieve en effectieve overheid

Wat kunnen we leren van de aanpak van de Sociale Kwestie? Tegen het eind van de negentiende eeuw nam de overheid een actieve rol in de aanpak van het probleem. Door het invoeren en aanpassen van wetgeving nam de overheid nieuwe taken en verantwoordelijkheden op zich.

Daar blijft de huidige aanpak steken. Door het formuleren van ambities en die als doelstelling vast te leggen in allerlei akkoorden creëren overheden een ongelijk speelveld. Bij het uitvoeren van die akkoorden worden partners uit de samenleving betrokken. Maar om ambities te realiseren moet de samenleving daar wel de juiste gereedschappen voor in handen hebben of krijgen. Door alleen doelen te stellen en de oplossing vooral een procesaanpak te laten zijn, zonder sturing vanuit de overheid, worden zij die willen, of zij die een verdienmodel zien, gefaciliteerd. Het resultaat is dat duurzaamheid alleen is weggelegd voor de happy few en dat er een nieuwe tweedeling ontstaat. Om dat te voorkomen is niet alleen actief overheidsbeleid nodig maar ook effectief overheidsbeleid, weg van de individuele aanpak.

Als eerste zijn daar heldere spelregels voor nodig. Door te normeren en wetgeving in te voeren of aan te passen, zoals dat ook gebeurde in de aanpak van de Sociale Kwestie, kan de overheid een gelijk speelveld creëren voor alle betrokkenen. In die regels kan ook vastgelegd worden dat iedereen moet profiteren van de transities, niet alleen de cans.

Ten tweede betekent dat actief sturen op het eerlijk delen van zowel de lusten als de lasten van de verschillende transities. Als voorbeeld: de overheid kan een programma opzetten waarbij in wijken met veel sociale huurwoningen of goedkope koopwoningen ook elektrische laadpalen worden gerealiseerd waarvan de opbrengst ten goede komt aan de wijk. Als dat gecombineerd wordt met het gasloos maken van de wijk, het aanbrengen van zonnepanelen op daken en het isoleren van de woningen wordt een model gecreëerd waarbij duurzaamheid van, voor en door de gemeenschap is in plaats van een hinderlijke verbouwing waarbij de revenuen vooral voor het bedrijfsleven zijn. Dat zorgt voor draagvlak bij deze groep en gaat maatschappelijke tweedeling als gevolg van verduurzaming tegen.

Tot slot: wie gaat dat betalen? Ook hier weer de vraag: wie vindt je dat moet profiteren van de energietransitie? Door bijvoorbeeld de energiebelasting direct aan te wenden voor het financieren van maatregelen voor huurders en bewoners van goedkope koopwoningen kies je partij voor de cannots – de mensen die niet direct de mogelijkheden hebben om maatregelen te betalen. Datzelfde zou kunnen door de omstreden verhuurdersheffing direct aan te wenden voor verbetering van sociale huurwoningen.

Overheidssturing is nodig om ervoor te zorgen dat zowel de lusten als de lasten van de veranderingen in onze samenleving eerlijk worden gedeeld. Dat gaat verder dan de holle frase ‘haalbaar en betaalbaar’. Het vraagt een visie op wie je vindt dat moet profiteren van de transities: de happy few of iedereen? Het is een vraag waarop al eerder, in de negentiende eeuw tijdens de transitie naar een samenleving die draait op fossiele energie, een antwoord is geformuleerd. Het probleem vooruit blijven schuiven is geen optie omdat klimaatverandering hoe dan ook plaatsvindt. De transitie naar een duurzame samenleving, weg van fossiele energie, is er een die in potentie net zo maatschappelijk ontwrichtend is. Daarmee is het de Sociale Kwestie van de eenentwintigste eeuw. Als we er niet in slagen om deze transitie voor alle huishoudens in alle straten te laten werken, verliezen we allemaal.

De sociaaldemocratische beweging heeft de opdracht en de antwoorden om deze transitie voor iedereen te laten werken. Zij heeft de klus per slot van rekening al eens eerder geklaard.

━━━━━━━━━━━━━━━

Peter Kerris (1985) studeerde geschiedenis in Nijmegen. Na zijn studie werkte hij in totaal zeven jaar bij de branchevereniging voor gemeentelijke afval- en reinigingsdiensten NVRD, waar hij onder meer leiding gaf aan het Sectorplan voor de branche. In 2013 en 2014 gaf hij Geschiedenis op een middelbare school in Doorwerth. Sinds juni 2019 is Peter gedeputeerde namens de PvdA in de provincie Gelderland, met als portefeuille Wonen, Ruimtelijke Ordening, Bedrijventerreinen, Klimaatadaptatie en Onderwijs en Arbeidsmarkt.